Tenzij in de oprichtingsovereenkomst anders is bepaald en onverminderd de door iemand krachtens artikel 22, lid 1, of artikel 28, lid 2, verkregen rechten blijft, nadat een lid heeft opgehouden ervan deel uit te maken, het samenwerkingsverband tussen de overblijvende leden voortbestaan op de voet van de bepalingen van de oprichtingsovereenkomst of onder de voorwaarden vastgesteld bij eenstemmig besluit van de betrokken leden.